Charles X

Charles Philippe, graaf van Artois, werd geboren te Versailles op 9 oktober 1757. Hij was het vierde kind van de kroonprins Lodewijk, zoon van Lodewijk XV, en Marie Josephe van Saksen. Artois wijdde zijn jeugd aan losbandigheid en extravagantie. Hij was de leider van de reactionaire kliek aan het hof van Louis XVI. Maar in juli 1789, bij het uitbreken van de Franse Revolutie en de val van de Bastille, verliet hij Frankrijk.

Als asielzoeker in Engeland verbleef Artois eerst in Londen en vervolgens in het Holyrood paleis in Edinburgh voordat hij zijn intrek nam in Hartwell. Hoewel hij verschillende diplomatieke missies ondernam voor de koningsgezinde zaak, was zijn bijdrage aan de strijd tegen het revolutionaire en napoleontische Frankrijk onbeduidend. In februari 1814 keerde hij terug naar Frankrijk; na de troonsafstand van Napoleon in april trad Artois op als gezant van zijn broer en ondertekende hij de wapenstilstand van 23 april, waardoor de monarchie werd hersteld.

Tijdens de regering van Lodewijk XVIII (1814-1824) was Artois de leider van de ultraroyalisten, die de koning te gematigd vonden. Nadat de ultraroyalisten in november 1820 de Kamer van Afgevaardigden in handen hadden gekregen, nam de politieke rol van Artois gestaag toe doordat hij invloed uitoefende op de wetgeving, buitenlandse zaken en de benoeming van ministers. Op 16 september 1824 stierf Lodewijk XVIII en Artois werd Charles X.

Charles toetreding betekende geen radicale ommekeer naar het reactionaire, zoals sommigen hebben beweerd. De nieuwe vorst bezat vele bewonderenswaardige kwaliteiten, waaronder een gracieuze en warme persoonlijkheid en een sterk plichtsbesef. Hij was zuinig in zijn smaak en gul voor anderen. Hij begon zijn bewind met het afschaffen van de censuur en het verlenen van ruime amnestie aan politieke gevangenen. Karel beloofde inderdaad te zullen regeren volgens het Handvest, en veel van de wetsontwerpen die hij indiende, werden wet. De wet die aan emigranten een schadeloosstelling toekende voor tijdens de Revolutie geconfisqueerde bezittingen, bood een redelijke oplossing voor het netelige probleem van de genationaliseerde gronden en bevorderde zo de nationale verzoening. De wet tegen heiligschennis werd nooit gehandhaafd, en de wet op het eerstgeboorterecht – die door de edelen werd verworpen – zou slechts 80.000 van de 6.000.000 families hebben getroffen.

Maar ondanks zijn vele deugden had Karel twee fatale zwakheden: ongeduld en een gebrek aan oordeel, vooral bij de keuze van zijn adviseurs. Als overtuigd verdediger van het koninklijk voorrecht kon hij de doctrine van de parlementaire suprematie niet aanvaarden. “Ik hak nog liever hout,” riep hij eens uit, “dan koning te zijn op de Engelse manier.” De blunders en verdeeldheid van de ultraroyalisten zelf vormden een andere oorzaak van de juli-revolutie (26 juli-aug. 2, 1830), die de Bourbon-dynastie ten val bracht.

Op 16 augustus zeilde Karel naar Engeland, waar hij weer in Holyrood woonde. Zes jaar later, op 6 nov. 1836, overleed hij te Göritz in Stiermarken, waar hij overwinterde.