Verhoogd risico op kanker houdt lang aan na behandeling voor precancereuze baarmoederhalskanker

Volgens de resultaten van een in het British Medical Journal gepubliceerde studie hebben vrouwen die zijn behandeld voor precancereuze veranderingen aan de baarmoederhals (cervicale intra-epitheliale neoplasie graad 3), een grotere kans dan vrouwen in de algemene bevolking om later baarmoederhals- of vaginale kanker te ontwikkelen. Bovendien houdt dit verhoogde risico ten minste 25 jaar aan.

Precancereuze veranderingen aan de baarmoederhals worden cervicale intraepitheliale neoplasie (CIN) genoemd. De ernst van CIN wordt ingedeeld op een schaal van 1 tot 3, waarbij 3 het ernstigst is. CIN2 en CIN3 worden beschouwd als “hooggradige” CIN en kunnen zich tot kanker ontwikkelen als ze niet worden behandeld.

Afhankelijk van de omvang en ernst van de CIN, kunnen vrouwen worden behandeld met technieken zoals de lus-elektrochirurgische excisieprocedure (LEEP), conisatie, laserablatie of cryotherapie.

Hoewel behandeling voor hooggradige CIN de kans op baarmoederhalskanker vermindert, kan het risico op baarmoederhalskanker bij vrouwen met een voorgeschiedenis van CIN hoger blijven dan het risico in de algemene bevolking.

Om het risico op baarmoederhalskanker en vaginale kanker na een diagnose van CIN3 te evalueren, hebben onderzoekers in Zweden een studie uitgevoerd onder 132.493 vrouwen bij wie tussen 1958 en 2002 CIN3 was gediagnosticeerd. Na hun diagnose CIN3 ontwikkelden 881 van deze vrouwen baarmoederhalskanker en 111 vaginale kanker.

– Vergeleken met vrouwen in de algemene bevolking hadden vrouwen met een voorgeschiedenis van CIN3 meer dan twee keer zoveel kans om baarmoederhalskanker te ontwikkelen en meer dan zes keer zoveel kans om vaginale kanker te ontwikkelen.

– Risico’s op baarmoederhalskanker en vaginale kanker bleven verhoogd gedurende ten minste 25 jaar na de diagnose van CIN3.

De onderzoekers concludeerden dat vrouwen met een voorgeschiedenis van CIN3 aanhoudend verhoogde risico’s op baarmoederhalskanker en vaginale kanker lopen in vergelijking met vrouwen in de algemene bevolking. Deze bevindingen onderstrepen het belang van langdurige follow-up na behandeling van CIN3.