Op de leeftijd van amper zes jaar werd Ludwig van Beethoven de Oude, die “een mooie stem” had, toegelaten tot het koorknaapseminarie van de Sint-Romboutskathedraal in Mechelen, waar hij op 10 december 1717 effectief koorknaap werd.
Op 12 oktober 1725 begon hij lessen bij Anton Colfs, hoofdorganist en beiaardier van de Sint-Romboutskathedraal. De lessen waren gericht op tabulatuur en becijferde bas, alsmede op klavecimbel en orgel. Over de jaren na het einde van zijn leertijd in het voorjaar van 1727 bestaan geen gegevens.
Op 9 november 1731 werd Ludwig van Beethoven de Oude tenorzanger in de Leuvense Sint-Pieterskerk; hij wordt ook genoemd als plaatsvervanger van de kapelmeester. Deze benoeming werd waarschijnlijk bevorderd door Rombout van Kiel, een kanunnik van de Sint-Pieterskerk en oud-klasgenoot van vader Michael van Beethoven.
Op 2 september 1732 wordt Ludwig van Beethoven ingeschreven als baszanger aan de Sint-Lambertuskathedraal te Luik. Deze nieuwe benoeming zou kunnen worden toegeschreven aan de steun van Francois Stoupy, directeur van het Luikse college in Leuven en vriend van Rombout van Kiel.
In maart 1733 ontbood aartsbisschop van Keulen en keurvorst Clemens August van Beieren Ludwig van Beethoven de Oude aan zijn hof in Bonn, nadat hij hem had horen zingen in Luik, waar Beethoven plaatsvervangend dirigent was geweest. “Toen Ludwig van Beethoven senior daar eenmaal gevestigd was, vluchtten ook zijn berooide ouders naar Bonn”.
Op 17 november 1733 trouwde Ludwig van Beethoven de Oudere met Maria Josepha Poll (geboren Ball) (geboren omstreeks 1714, overleden 30 september 1775, Bonn). Uit het huwelijk kwamen drie kinderen voort:
- Maria Ludovica Bernhardine van Beethoven (gedoopt 28 augustus 1734, Bonn, overleden 17 oktober 1735, Bonn)
- Mark Joseph van Beethoven (gedoopt 25 april 1736, Bonn, overleden onbekend)
- Johann van Beethoven (geboren 14 november 1740, waarschijnlijk te Bonn, overleden 18 december 1792, Bonn); vader van de componist Ludwig van Beethoven
In eerste instantie woonde de familie in het voormalige Jezuïetencollege in de Wenzelgasse, vervolgens in een landgoed, eigendom van meester-bakker Fischer in de Rheingasse 386 en tenslotte in een koetshuis in de Bonngasse 386, tegenover het Beethoven-Haus, (Bonngasse 515).
De lang gekoesterde hoop van Ludwig van Beethoven de Oude om ooit kapelmeester te worden ging in 1760 niet in vervulling toen een veel jongere collega, Joseph Touchemoulin, de opdracht in de plaats kreeg. In tegenstelling tot de zanger Ludwig van Beethoven de Oudere, was Touchemoulin een ervaren violist en een volleerd componist.
Na de dood van aartsbisschop Clemens August van Beieren op 6 februari 1761, voerde zijn opvolger Maximilian Friedrich von Königsegg-Rothenfels onmiddellijk strenge bezuinigingsmaatregelen door. Ludwig van Beethoven de Oudere werd de nieuwe Kapellmeister met de gecombineerde taken van zanger en dirigent. De gedesillusioneerde Touchemoulin verliet daarop Bonn om werk te zoeken in Regensburg. Als zelfstandige activiteit had Ludwig van Beethoven de Oudere een wijnhandel, die hij in de loop van vele jaren had ontwikkeld, met het exporteren van Rijn- en Moezelwijn naar Vlaanderen. Over de omvang, het succes en de winstgevendheid van deze ondernemingen is niets bekend.
Mogelijk niet ongerelateerd hieraan zou zijn vrouw alcoholiste worden, hetgeen resulteerde in haar plaatsing in een kliniek tot haar dood in 1775, en zijn zoon Johann zou uiteindelijk eveneens afglijden naar alcoholisme.
Ludwig van Beethoven de Oude overleed aan een beroerte op 24 december 1773, in Bonn. Hoewel hij schulden naliet aan zijn zoon Johann, was er toch een overschot aan goederen die de vader aan zijn zoon had geschonken.