Autismespectrumstoornissen, schizofrenie en diagnostische verwarring | Savage Rose

Een 34-jarige man met de diagnose schizofrenie wordt doorverwezen voor een autismespectrumstoornisbeoordeling. Hij werd op 24-jarige leeftijd gediagnosticeerd met schizofrenie op basis van vervolginggedachten, en hij slikt sindsdien een atypisch antipsychoticum. Hij heeft veel gepresteerd en is afgestudeerd met een bachelordiploma, maar als volwassene heeft hij geen werk kunnen vinden en is hij geïsoleerd gebleven zonder bekende sociale contacten. Uit ontwikkelingsinformatie van zijn ouders, met wie hij samenwoont, blijkt dat hij nooit vriendschappen of relaties heeft aangeknoopt en de voorkeur heeft gegeven aan een tamelijk eenzaam bestaan. Verdere informatie over zijn achtervolgingsverschijnselen wijst erop dat hij altijd een star denker is geweest en overtuigingen met volle overtuiging huldigde, en dat hij gevoelig was voor opmerkingen van anderen. De diagnose schizofrenie was gebaseerd op de aanwezigheid van deze vervolgingssymptomen in combinatie met negatieve symptomen, waaronder vlak affect en slechte motivatie. Meer gedetailleerde ontwikkelingsinformatie over zijn vormingsjaren is echter consistent met een diagnose van autismespectrumstoornis.

Een aanzienlijk aantal volwassenen kan een niet gediagnosticeerde autismespectrumstoornis hebben. Sommigen van hen zullen zijn behandeld in de geestelijke gezondheidszorg en zijn behandeld voor een psychotische stoornis, meestal op grond van waanvoorstellingen op een achtergrond van “negatieve symptomen”. Hoewel het redelijk is om aan te nemen dat een aantal van deze mensen inderdaad een schizotypische stoornis kan hebben (d.w.z. een stoornis die nosologisch verwant is aan schizofrenie), hebben sommigen waarschijnlijk een autismespectrumstoornis zonder comorbiditeit en kunnen daarom verkeerd gediagnosticeerd zijn met schizofrenie.

Het is juist om te zeggen dat, op een fenomenologisch niveau, er een aanzienlijke overlap is tussen autismespectrumstoornissen en schizoïde type persoonlijkheden. Sommige recente genetische studies wijzen erop dat deze overlapping gedeelde genetische mechanismen kan vertegenwoordigen. Het is onwaarschijnlijk dat antipsychotische medicatie invloed heeft op de denkpatronen die kenmerkend zijn voor autismespectrumstoornissen, en mensen met deze stoornissen lijken erg gevoelig voor de bijwerkingen van alle psychotrope medicatie. Het maken van onderscheid is dus belangrijk om onnodig gebruik van medicatie te voorkomen en om de prognose, die waarschijnlijk eerder positief beïnvloed zal worden door interventies op het gebied van sociale vaardigheden, volledig te kunnen inschatten. Bovendien is het niet ongebruikelijk dat mensen met een autismespectrumstoornis hoge doses antipsychotica gebruiken of een combinatie van verschillende antipsychotica.

Diagnostische duidelijkheid over de presentatie en kenmerken van autismespectrumstoornissen bij volwassenen is de laatste jaren verbeterd, met name voor hoger functionerende individuen, zoals degenen die worden omschreven als met het syndroom van Asperger. Tot de kernkenmerken van deze stoornis behoren levenslange stoornissen in sociale interactie en communicatie en een neiging tot routinematige en ritualistische gedragspatronen, waaronder het nastreven van afgebakende interessepatronen. Hoewel deze kenmerken ook kenmerkend zijn voor schizoïde en schizotypische persoonlijkheden, kan het onderscheid meestal worden gemaakt door het verkrijgen van een ontwikkelingsanamnese: mensen met autismespectrumstoornis hebben een begin van het volledige klinische beeld vóór de leeftijd van 3 jaar, terwijl die met schizoïde of schizotypische persoonlijkheidsstoornis een relatief typische ontwikkeling als kind hebben, maar symptomatisch worden als adolescent. Bovendien, in tegenstelling tot die met schizoïde en schizotypische stoornissen, zijn mensen met autismespectrumstoornissen niet noodzakelijkerwijs afstandelijk, maar in plaats daarvan kunnen ze sociaal gemotiveerd zijn, maar onhandig, naïef en onaangepast in hun pogingen om zich met anderen bezig te houden.

Hoewel de overtuigingen bij mensen met autismespectrumstoornissen soms vervolging lijken en daardoor leiden tot een veronderstelling van psychose, is de oorsprong van dergelijke overtuigingen waarschijnlijk te wijten aan een gebrek aan “theory of mind”. Zonder deze theorie is het moeilijk om ironie en sarcasme vast te stellen en om de motivatie achter het gedrag van andere mensen te begrijpen. Dit, in combinatie met een inherente moeilijkheid om non-verbale communicatieve informatie te decoderen, kan leiden tot misinterpretaties en misverstanden die zich kunnen presenteren als overtuigingen van paranoïde aard. Hoewel comorbiditeit een mogelijkheid is bij autismespectrumstoornissen, is de prevalentie van schizofrenie consequent laag gebleken.

Na herbeoordeling werd bij onze patiënt een autismespectrumstoornis gediagnosticeerd en langzaam en zonder problemen van de antipsychotische medicatie afgebouwd. Hij werd in contact gebracht met een steungroep voor autismespectrumstoornissen, en via een dienst voor volwassenen met autismespectrumstoornissen kon hij onder toezicht gaan werken.