Gedragswoord
(b.v.: langzaam, zorgvuldig, vreselijk)
Deze bijwoorden worden achter het lijdend voorwerp gezet (of achter het werkwoord als er geen lijdend voorwerp is).
subject | werkwoord(en) | direct object | bijwoord | |
---|---|---|---|---|
Hij | reed | voorzichtig | de auto | voorzichtig. |
Hij | reed | voorzichtig. |
Oefening over bijwoorden van manier
Bijwoorden van plaats
(b.v.: hier, daar, achter, boven)
Zoals bijwoorden van manier, worden deze bijwoorden achter het lijdend voorwerp of het werkwoord geplaatst.
subject | werkwoord(en) | direct object | bijwoord |
---|---|---|---|
Ik | zag | hij | hier niet. |
Hij | bleef | achter. |
Oefening over bijwoorden van plaats
Bijwoorden van tijd
(b.v.: onlangs, nu, toen, gisteren)
Bijwoorden van tijd worden meestal aan het eind van de zin gezet.
subject | werkwoord(en) | indirect object | direct object | tijd |
---|---|---|---|---|
Ik | zal | jou | het verhaal | morgen vertellen. |
Als u de nadruk niet op de tijd wilt leggen, kunt u het bijwoord van tijd ook aan het begin van de zin zetten.
tijd | subject | werkwoord(en) | indirect lijdend voorwerp | direct voorwerp |
---|---|---|---|---|
Morgen | zal ik | u | het verhaal |
Oefening over bijwoorden van tijd
Bijwoorden van frequentie
(b.v.: altijd, nooit, zelden, meestal)
Bijwoorden van frequentie worden direct voor het hoofdwerkwoord gezet. Als ‘zijn’ het hoofdwerkwoord is en er geen hulpwerkwoord is, worden de bijwoorden van frequentie achter ‘zijn’ geplaatst. Is er wel een hulpwerkwoord, dan worden de bijwoorden van frequentie vóór ‘be’ geplaatst.
subject | bijwoord/bijbe | bijwoord | hoofdwerkwoord | object, plaats of tijd | ||
---|---|---|---|---|---|---|
Ik | ga | vaak | ’s avonds zwemmen | . | ||
Hij | speelt | niet | altijd | tennis. | ||
wij | zijn | samen | samen | in de zomer. | ||
Ik | heb | nooit | in het buitenland | geweest. |
Oefening op bijwoorden van frequentie
Oefening op bijwoorden (mix)