Human Anatomy and Physiology Lab (BSB 141)

Information

Epitheelweefsel vervult twee belangrijke functies in het lichaam.

  1. Het zorgt voor de bekleding van uitwendige en inwendige oppervlakken die te maken hebben met een ruwe omgeving. De buitenste laag van de huid is epitheelweefsel, net als de binnenste lagen van het spijsverteringskanaal, de luchtwegen en de bloedvaten.
  1. Het vormt klieren die materialen op epitheliale oppervlakken of in het bloed afscheiden. Zweetklieren, speekselklieren, borstklieren, bijnieren en hypofyseklieren zijn voorbeelden van klieren die van epitheelweefsel zijn gemaakt.

Epitheelweefsel wordt vaak ingedeeld op basis van het aantal aanwezige cellagen en op basis van de vorm van de cellen. Zie figuur 5-1.

Een eenvoudig epitheel is slechts één laag cellen dik. Een gelaagd epitheel is meer dan één laag cellen dik. Een pseudo-gestratificeerd epitheel is eigenlijk een gespecialiseerde vorm van een eenvoudig epitheel waarbij er op het eerste gezicht meer dan één laag epitheelcellen lijkt te zijn, maar bij nadere inspectie blijkt dat elke cel in de laag in feite doorloopt tot het basolaterale oppervlak van het epitheel.

Er zijn drie basisvormen die worden gebruikt om epitheelcellen te classificeren. Een plaveiselepitheelcel ziet er onder de microscoop plat uit. Een kubusvormige epitheelcel lijkt op een vierkant. Een zuilvormige epitheelcel ziet eruit als een kolom of een hoge rechthoek. Enkele epitheellagen zijn opgebouwd uit cellen die een overgangsvorm hebben. Overgangsepitheelcellen zijn epitheelcellen die gespecialiseerd zijn om van vorm te veranderen als ze zijdelings worden uitgerekt. Zij kunnen overgaan van zuil- en kubusvormig in niet-uitgerekte toestand naar meer squameus in uitgerekte toestand.

Bij het classificeren van een gelaagde epitheellaag, wordt de plaat genoemd naar de vorm van de cellen in de meest oppervlakkige lagen. Een gelaagd plaveiselepitheel heeft dus alleen plaveiselvormige cellen in de hoogste lagen en kan in de onderste lagen een cel met een andere vorm hebben.

Onder de microscoop kunnen epitheelcellen gemakkelijk worden onderscheiden aan de hand van de volgende kenmerken:

  • De cellen hebben meestal een van de drie basiscelvormen – plaveiselvormig, kuboïdaal of zuilvormig.
  • De cellen zijn nauw aan elkaar gehecht, in een enkele laag of in meerdere lagen, en hebben gewoonlijk geen ruimte voor extracellulair materiaal tussen de aan elkaar gehechte cellen.
  • Aan de ene kant is de epitheellaag gericht op een lege ruimte (of, in sommige organen, op een afgescheiden stof zoals slijm) en aan de andere kant zit hij meestal vast aan het eigenlijke bindweefsel.

In de regel bestaat een objectglaasje uit een stukje weefsel dat uit een groter orgaan is gesneden. Glaasjes met epitheelweefsels hebben meestal een deel van het onderliggende weefsel dat zich onder het epitheelweefsel bevindt bij zich.

Figuur 5-1. De verschillende manieren waarop vellen epitheelcellen worden gecategoriseerd.

Een laag epitheel dient altijd als buitenste laag voor een of andere structuur, maar ga er bij het bekijken van een weefselpreparaat op een objectglaasje niet van uit dat u, alleen omdat u een uiteinde van het weefselmonster hebt gevonden, automatisch naar epitheelweefsel kijkt. Kijk naar de celkenmerken die hierboven zijn opgesomd om er zeker van te zijn dat u aan de epitheliale kant van een weefselplakje bent.

In figuur 5-2 heeft slechts één rand van het weefselplakje epitheelcellen. In figuur 5-2A is die rand met een pijl aangegeven, maar als je een preparaat onder een microscoop bekijkt, moet je zelf maar uitzoeken waar de rand met de epitheelcellen zich bevindt.

Figuur 5-2. Een plakje van een luchtpijp. A. Vergroot 1,8x. De pijl geeft aan welke rand in dit plakje de epitheelcellen bevatten B. 20x vergroot. De pijl geeft een individuele zuilvormige epitheelcel aan.

In het weefselplakje in Figuur 5-2 zijn er drie randen die geen epitheelcellen zijn. Als je gewoon gedachteloos begint te kijken naar de eerste rand die je vindt, heb je een goede kans om te kijken als iets anders dan de epitheelcellen in het preparaat. Zorg ervoor dat wat u bekijkt de drie visuele kenmerken van epitheelweefsel vertoont:

  • De cellen zullen gewoonlijk een van de drie basiscelvormen hebben – plaveiselvormig, kuboïdaal of zuilvormig.
  • De cellen zullen nauw aan elkaar vastzitten, in een enkele laag of in meerdere lagen, en zullen gewoonlijk geen ruimte hebben voor extracellulair materiaal tussen de vastzittende cellen.
  • De epitheellaag is aan de ene kant gericht op een lege ruimte (of, in sommige organen, op een afgescheiden stof zoals slijm) en is aan de andere kant meestal vastgehecht aan het eigenlijke bindweefsel.

In de volgende figuren zijn nog enkele epitheellagen te zien. Merk op dat of de epitheellaag van het preparaat zich aan de boven-, onder-, rechter-, of linkerkant van de plak bevindt, varieert met de manier waarop de preparaatplak op het objectglaasje werd geplaatst. In alle gevallen moet worden nagegaan op welke rand de epitheellaag zich bevindt.

Figuur 5-3. Een plakje van de dikke darm, 20x.

Figuur 5-4. Een plakje van de slokdarm, 10x.

Figuur 5-5. Een plakje van de maag, 20x.

Figuur 5-6 Een plakje van de urineblaas, 10x.

Lab 5 Oefeningen 5.2

  1. Krijg van de docent een objectglaasje van epitheelweefsel.
  1. Volg de checklist in Laboefening 5.1 om je objectglaasje klaar te zetten voor weergave.
  1. Bekijk het objectglaasje op het op één na hoogste objectief. Zoek de epitheellaag.
  1. Teken in de cirkel hieronder een representatief staal van de epitheelcellen, waarbij u erop let dat u hun werkelijke vorm correct en duidelijk in het objectglaasje tekent en een nauwkeurig aantal lagen aangeeft als het om een gelaagd epitheel gaat. Teken ook wat van het weefsel (waarschijnlijk bindweefsel) onder de epitheellaag. Teken je structuren in verhouding tot hun grootte in het beeldveld van je microscoop.
  1. Vul de lege vakjes naast je tekening in.