De basistheorie van de evolutie is verrassend eenvoudig. Zij bestaat uit drie essentiële onderdelen:
- Het is mogelijk dat het DNA van een organisme af en toe verandert, of muteert. Een mutatie verandert het DNA van een organisme op een manier die van invloed is op zijn nakomelingen, hetzij onmiddellijk, hetzij enkele generaties later.
- De verandering die door een mutatie wordt teweeggebracht, is ofwel gunstig, schadelijk of neutraal. Als de verandering schadelijk is, is het onwaarschijnlijk dat de nakomelingen zullen overleven om zich voort te planten, zodat de mutatie uitsterft en nergens toe leidt. Als de verandering gunstig is, zullen de nakomelingen het waarschijnlijk beter doen dan andere nakomelingen en zich dus meer voortplanten. Door voortplanting verspreidt de gunstige mutatie zich. Het proces van het uitroeien van slechte mutaties en het verspreiden van goede mutaties wordt natuurlijke selectie genoemd.
- Als mutaties gedurende lange perioden optreden en zich verspreiden, veroorzaken zij de vorming van nieuwe soorten. In de loop van vele miljoenen jaren hebben de processen van mutatie en natuurlijke selectie elke soort leven doen ontstaan die we vandaag de dag in de wereld zien, van de eenvoudigste bacterie tot de mens en alles wat daartussen zit.
Miljarden jaren geleden organiseerden chemicaliën zich volgens de evolutietheorie willekeurig tot een zichzelf replicerende molecule. Dit levensvonkje was de kiem van alle levende wezens die we vandaag de dag zien (en ook van die we niet meer zien, zoals dinosaurussen). Die eenvoudigste levensvorm is, door de processen van mutatie en natuurlijke selectie, gevormd tot elke levende soort op de planeet.
Advertentie
Kan zo’n eenvoudige theorie al het leven verklaren zoals we dat vandaag de dag kennen? Laten we beginnen met te begrijpen hoe het leven werkt en dan enkele voorbeelden bekijken.