Westelijke eilanden
De diverse etnische bevolkingsgroepen van West-Indonesië kunnen in het algemeen in drie grote categorieën worden ingedeeld. Dit zijn de inlandse nat-rijst (geïrrigeerde rijst) samenlevingen, de kustvolkeren van handel, landbouw en visserij, en de inlandse samenlevingen van zwerflandbouwers.
De eerste groep, de van oudsher Hindoeïstische (maar nu voornamelijk Moslim) nat-rijstbouwers van het inlandse Java, Madura, en Bali, maken bijna drievijfde van de nationale bevolking uit. De Javanen, Sundanezen, Madurezen en Balinezen vormen een oude cultuur met sterke sociale en landbouwtradities.
De Javanen vormen Indonesië’s grootste etnische groep en maken ongeveer een derde van de totale bevolking uit. De meeste Javanen wonen in de dichtbevolkte, geïrrigeerde landbouwgebieden van Midden- en Oost-Java – de dichtstbevolkte delen van het land. De steden Yogyakarta en Surakarta (Solo), in het midden van het eiland, zijn bolwerken van de Javaanse cultuur en handhaven traditionele heersers, hoewel deze leiders geen echte politieke macht hebben. De westelijke regio van Java, met inbegrip van de stad Bandung, is het thuisland van de Sundanezen, die verwant zijn aan, maar zich in taal en traditie duidelijk onderscheiden van de Javanen. De Sundanezen zijn de op een na grootste etnische groep in Indonesië.
Het eiland Madura, ten noordoosten van Java, is het thuisland van de Madurezen, Indonesië’s op twee na grootste etnische groep. Naast het verbouwen van rijstvelden met natte rijst, houden veel Madurezen vee. De Balinezen, die iets ten oosten van Java op Bali wonen, staan bekend om hun ingewikkelde irrigatiesystemen en terrasvormige rijstvelden. Van de historisch Hindoeïstische gemeenschappen in Indonesië zijn de Balinezen de enige niet-immigranten die het Hindoeïsme aanhangen.
De tweede groep, de sterker geïslamiseerde kustvolkeren, is etnisch heterogeen en omvat de Maleiers van Sumatra en, van Zuid-Celebes, de Makassarese en Bugis. De Maleisiërs van Sumatra bewonen Atjeh, een sterk islamitisch gebied aan de uiterste noordpunt van Sumatra dat lange tijd bekend stond om zijn weerstand tegen Europese invloed; een rijk plantagegebied ten zuiden van Atjeh, langs Sumatra’s noordkust; en Bangka en Belitung (Billiton), twee hoofdzakelijk agrarische eilanden voor de zuidoostkust van Sumatra. De Makassarese en Bugis leven hoofdzakelijk in de kuststreken van Zuid-Celebes. Zoals de meeste Indonesische volkeren zijn zij rijstboeren; zij zijn echter ook maritieme volkeren met een sterke traditie op het gebied van de botenbouw. De Makassarese en Bugis hebben een uitgesproken aanwezigheid in kuststeden in geheel Indonesië, hoewel hun invloed buiten Java het sterkst is geweest.
De derde groep, de binnenlandse zwerflandbouwers, beplanten zwerfland-velden die worden ontgonnen, voor een paar seizoenen bebouwd, en dan voor een aantal jaren verlaten om de grond de gelegenheid te geven te regenereren – in gebieden waar het klimaat geen natte-rijstteelt toelaat. Deze gemeenschappen zijn over het algemeen klein en betrekkelijk geïsoleerd, en zij vertegenwoordigen een breed scala van culturen. De meest prominente onder de “swiddeners” zijn de Toraja van Zuid-Celebes, de Batak van de hooglanden van Noord-Sumatra, en de verschillende gemeenschappen van het binnenland van Kalimantan, zoals de Kenyah, Kayan, Ngaju, en Embaloh, die officieel (en collectief) Dayak worden genoemd.
Er zijn twee grote etnische groepen op de westelijke eilanden van Indonesië die niet passen in dit brede schema van culturele categorisering. De Minangkabau, een gemeenschap van vrome mohammedaanse rijstboeren in West-Centraal Sumatra, nemen in Indonesië een unieke positie in als een matrilineaire samenleving, waarbij de erfenis en afstamming via de vrouwelijke lijn verlopen. De Menadonezen (Minahasan) van Noord-Celebes zijn ook atypisch in die zin dat zij een historisch Hindoeïstische, overwegend Christelijke kustgemeenschap zijn.